DE VRIJHEID VAN GODSDIENST IN DE HONGAARSE GRONDWET VAN 1949
Als eind 1944 de eerste Russische soldaten Hongarije binnendringen komen met hen communistische leiders mee. Hun taak is een voorlopige regering te vormen en Hongarije klaar te maken voor een volksdemocratisch bewind, dat wil zeggen: een land onder communistisch bestuur. December 1944 wordt in de grote gereformeerde kerk van Debrecen een voorlopige regering gevormd, nota bene in dezelfde aula, waarin Lajos Kossuth in 1848 zijn voorlopige revolutionaire regering vormde. Van meet af aan bezetten de communisten sleutelposities in de voorlopige regering. Zo hadden ze bijvoorbeeld het ministerie van binnenlandse zaken in handen. Daaronder ressorteerde de geheime dienst die al gauw werd opgezet. De communisten gebruikten de geheime dienst om hun tegenstanders de mond te snoeren. Velen werden gevangen gezet, gedeporteerd, voor tribunalen gedaagd, kortom geïntimideerd. Ook toen na de verkiezingen van 1945 een coalitieregering aantrad ging dit door. Zo veroverden de communisten stukje bij beetje de macht. Leidend figuur hierin was Mátyás Rákosi die inmiddels was teruggekeerd uit zijn ballingschap in de Sovjet-Unie. Zijn politiek noemen we wel de “salamitaktiek.” Stukje bij beetje wordt iets van de salami afgesneden, tot er niets van overblijft. Stukje bij beetje werd de vrijheid afgekalfd tot er niets van overbleef. Het is dus niet zo, wat ik altijd gedacht heb, dat de communisten een soort staatsgreep pleegden en plotseling aan de macht kwamen. Nee, het heeft vier jaar geduurd vóór ze alle politieke partijen verboden, behalve de communistische. Op 20 augustus 1945, een nationale feestdag, de dag van de stichter van Hongarije, de heilige Stefanus, riepen ze de volksrepubliek uit. Er werd een nieuwe grondwet van kracht. In deze grondwet staat de arbeidersklasse centraal. De productiemiddelen zijn in handen van de staat en de coöperaties. Het land is eigendom van de staat.Wat zegt deze grondwet over kerk en godsdienst? Verschillende dingen. In par. 49 lezen we dat elke discriminatie van geslacht, godsdienst of nationaliteit verboden is. In par. 54 lid 1 lezen we dat de Hongaarse Volksrepubliek de vrijheid van geweten en de vrijheid van godsdienst garandeert. In lid 2 lezen we dan nog dat in het belang van de vrijheid van geweten er een scheiding is tussen kerk en staat. In par. 55 gaat het over de vrijheid van spreken, de persvrijheid en de vrijheid van vereniging. Deze worden gegarandeerd in het belang van de arbeiders. In par. 56 lid 1 gaat het nogmaals over de vrijheid van vereniging, maar nu in het belang van de maatschappelijke, economische en culturele ontwikkeling van de arbeiders. In lid 2 wordt dan nog gezegd dat de arbeidersklasse steunt op de democratische eenheid en wordt geleid door een voorhoede. De arbeidersklasse is de leidende kracht van de staat en de maatschappij. Tenslotte zegt par. 57 dat de Hongaarse Volksrepubliek de persoonlijke vrijheid en onschendbaarheid van de burgers garandeert, evenals het briefgeheim en het recht op een eigen woning.Wat is er van dit alles terechtgekomen? Bitter weinig. Dat weten we uit de verdere geschiedenis van Hongarije. Aan de kerk werden grote beperkingen opgelegd. Ze mocht alleen activiteiten ontplooien binnen haar muren. Soms werd zelfs het godsdienstonderricht aan de jeugd aan banden gelegd. Eigenlijk was jeugdwerk voorbehouden aan de staat. Officieel is er vrijheid van geweten. Maar wat houdt dat in? De staat kan niet heersen over de gewetens. “Die Gedanken sind frei,” zei mijn moeder altijd, die de overgang naar het communistische regime nog heeft meegemaakt. En de vrijheid van godsdienst, die beloofd werd, is een groot goed, maar werd alleen in theorie beleden. Predikanten en priesters, die kritiek leverden op de staat, werden soms gedeporteerd of gevangen gezet. “In het belang van het geweten” kwam er een scheiding tussen kerk en staat. Dat betekende in de praktijk dat de kerk de gewetens niet meer mocht beïnvloeden. Maar de praktijk was ook dat de staat zich wel mengde in de zaken van de kerk. Dat deed hij niet rechtstreeks, maar via het Staatsbureau voor Kerkelijke Zaken. Die moest de benoeming van bisschoppen en dekens goedkeuren, evenals belangrijke kerkelijke beslissingen. Dat betekende dat iemand alleen bisschop of deken kon worden als hij loyaal was aan het regime. Via deze mensen regeerde de staat de kerk. In par. 56 gaat het over de vrijheid van vereniging, maar dat geldt vooral voor de arbeiders. De activiteiten van de kerk werden door de geheime dienst nauwkeurig in de gaten gehouden. Men was bang dat de kerken broeinesten voor verzet tegen het regime zouden zijn. De geheime dienst was bang voor politiek getinte vergaderingen. Ook was men huiverig voor samenkomsten van aanhangers van de Bethaniëbeweging. Deze beweging was piëtistisch van aard, maar was sinds Rákosi aan het bewind was ook kritisch op het regime. Par. 57 maakt nog gewag van de persoonlijke vrijheid van de burgers, maar die was maar beperkt. Men mocht niet vrij reizen naar het Westen. Kinderen van dominees mochten vaak niet studeren. Schrijvers werden nauwlettend in de gaten gehouden of ze geen kritiek spuiden tegen het regime. Met het briefgeheim was het ook slecht gesteld. De geheime dienst had een aparte afdeling die de correspondentie controleerde, vooral die met buitenlanders. Zelfs diplomatieke post werd gecontroleerd. De geheime dienst hield nauwkeurig mensen in de gaten die correspondeerden met mensen in het Westen. Dit alles werd duidelijk na de openbaarwording van de dossiers van de geheime dienst na 1990.Het merkwaardige is dat de rol van de communistische partij in de grondwet niet wordt genoemd. Het was de enige overgebleven partij. De overige waren verboden. Voor hen gold de vrijheid van vereniging niet. De communistische partij was de “voorhoede van de arbeiders.” Die arbeiders zijn de leidende kracht van staat en maatschappij. Andere bevolkingsgroepen worden in de grondwet niet genoemd. Onder het communistische regime is het land eigendom van de staat. Grootgrondbezitters werden onteigend. Koelakken werden uit Boedapest verdreven. Ze hadden geen eigen woning meer. Voor hen gold het recht niet een eigen woning te hebben. Ze waren vijanden van het volk.Dit alles en nog meer leidde tot grote woede van het volk. In 1956 brak er een opstand uit tegen het regime. Deze werd door de Russische troepen bloedig neergeslagen. Velen vluchtten naar het buitenland. Het nieuwe regime, onder leiding van János Kádár, nam vergeldingsmaatregelen tegen hen die hadden meegedaan aan de opstand. Velen werden gearresteerd en opgesloten in gevangenissen en kampen, velen werden zelfs gedeporteerd naar Siberië. Later werd het regime-Kádár milder. In 1990 kwam een einde aan het communistische regime.
Hans Végh, Amersfoort, 20 augustus 2025, dag van de heilige Stefanus.
Maak jouw eigen website met JouwWeb